Landschapsbeheer Friesland. Alle Rechten Voorbehouden." /> Historische Wandelpaden - LandschapsBeheer Friesland - Wandelroutes

Wandelroute 20. Kootstertille - Zwaagwesteinde

Afstand: 9,5 km
Duur: ± 2 uur
Ondergrond: De route loopt deels over onverharde zandpaden
Honden: Op openbaar terrein zijn honden toegestaan.
Geopend: januari t/m december
Streekverhalen: open pagina
Kaart: geen kaart beschikbaar
Gps: geen gps route beschikbaar
printen: printversie

Bijzondere historische informatie
Kootstertille is ontstaan bij het boerendorp Kooten. Kooten is afgeleid van Cottum dat weer komt van keuterboeren, ofwel ‘de koters’. In 1571 gaf de Spaanse officier Caspar di Robles opdracht tot het graven het Kolonelsdiep, dat later opging in het Prinses Margrietkanaal. Bij de hoge brug, Tille in het Fries, vestigden zich meer en meer mensen. Deze nederzetting kreeg de naam Kootstertille. Begin 20ste eeuw kwam de industrialisatie hier voorzichtig op gang. Eind jaren ’30 werd het kanaal om het dorp geleid. In de doodlopende arm van de oorspronkelijke vaart ontstond een haven, waarvan diverse bedrijven gebruik maakten. De Tille, zoals het dorp in de volksmond werd genoemd, ging het oorspronkelijke dorp steeds meer overvleugelen. In 1959 ging de naam Kooten op in Kootstertille.

Zwaagwesteinde
Ook Zwaagwesteinde was van oorsprong een boerendorp. In de 18de eeuw veranderde dit toen losse arbeiders, veenarbeiders en venters zich tussen de bestaande woudboerderijtjes vestigden. De armoede onder deze nieuwe inwoners was groot. Zij woonden in plaggenhutten, of spitketen zoals de hutten van heideplaggen in Friesland worden genoemd. Eind 18de eeuw vestigde de joodse koopman Salomon Levy zich in het vensterdorp. Hij bracht werkgelegenheid in de vorm van kleinhandel in onder andere textiel, venten en kramen en kledingnijverheid. Rond 1910 verbeterden de leefomstandigheden van de bewoners van de plaggenhutten door toedoen van de woningcorporaties en de Woningwet. Maar de laatste plaggenhut werd pas in 1939 gesloopt.

Landschapskarakteristiek
Karakteristiek voor de Friese Wouden zijn de zogenoemde opstrekkende kavels. De kavels zijn vanaf de oorsprong, meestal een zandrug, weg of dijk, in stroken ‘landinwaarts’ gelegen. Vanuit de dorpen trok men de perceel- en daarmee de dorpsgrenzen totdat men aan de uiteinden op elkaars grondgebied, de gerende percelen, stuitte. Het gebied raakte zo als het ware in taartpunten verdeeld.


Het zandplateau van de Noordelijke Wouden wordt op verschillende wijzen verdeeld door een aantal evenwijdige beekdalen. Het meest noordelijke loopt ten noorden van Zwaagwesteinde en valt samen met de Zwagermieden, waardoor vroeger de bovenloop van de Oude Zwemmer stroomde. Ten zuiden daarvan vinden we een laagte die van het Bergumermeer via Kootstertille naar Buitenpost loopt. De Oude Ried stroomde door het oostelijk deel van dit dal. De derde laagte lag tussen de in de 18de eeuw ontstane waterplas De Leijen en het dorp Surhuisterveen. Door het oostelijk deeel van deze laagte loopt de Lauwers. Tussen 300 en 600 en later nogmaals tussen 800 en 1000 drong de zee deze laagten binnen en zette zware klei af op de veengronden langs de riviertjes. De bewoning concentreerde zich langs die riviertjes. De bewoners gebruikten het hoogveen als akkers in hun naaste omgeving.



pagina 2

terug naar overzicht