Landschapsbeheer Friesland. Alle Rechten Voorbehouden." /> Historische Wandelpaden - LandschapsBeheer Friesland - Wandelroutes

Wandelroute 50. Twijzel - Twijzelerheide

Afstand: 3,5 km
Duur: 0,75 uur
Ondergrond: Deze route loopt deels over onverhard pad.
Honden: Honden zijn op deze route niet toegestaan.
Geopend: januari t/m december
Streekverhalen: open pagina
Kaart: geen kaart beschikbaar
Gps: geen gps route beschikbaar
printen: printversie

Begin- en eindpunt
De route begint bij het route knooppuntbord aan de Dorpsstraat in Twijzel en eindigt in het centrum van Twijzelerheide bij het route knooppuntbord 77. Daar kunt u uw wandeling vervolgen via route 19 Zwaagwesteinde – Buitenpost. De kooppunten zijn: 77-53-32-69.

Twijzel
Elke drie jaar wordt in Twijzel een prijs uitgereikt voor Friestalige jeugdliteratuur. De prijs is genoemd naar de Friese schrijfster Simke Kloosterman die op 25 november 1876 in Twijzel werd geboren. Simke was enige kind van de Friese dichter Jan Ritskes Kloosterman. Voor een meisje in die tijd kreeg zij een goede opleiding, eerst aan de Hofschool in Leeuwarden en later aan een particuliere school in Groningen en een kostschool in Wijk bij Duurstede. Simke is nooit getrouwd. Dankzij de nalatenschap van haar ouders kon zij zich helemaal richten op het schrijven. In 1898 debuteerde ze in het blad De Hollandsche Lelie. Later schreef ze alleen nog in het Fries.


Simke Kloosterman

Simke Kloosterman bracht haar nalatenschap onder in een stichting, die de Friese literatuur moest promoten. Uit dit fonds wordt een keer in de drie jaar een bedrag beschikbaar gesteld voor de Simke Kloosterman-prijs. Ook liet Simke in haar testament vastleggen dat haar huis en tuin, het ‘Lien’, aan de Tsjerkebuorren 27 in stand moesten worden gehouden. Een echtpaar zonder kinderen moest huis en tuin beheren. De tuin heeft dezelfde beplanting als in Simkes tijd. De voorkamer is ingericht met haar meubelen. Ook het keukentje waar zij recepten probeerde voor haar Friese receptenboek De Fryske Petiele is nog intact. Het huis is op afspraak te bezichtigen.

Bootsma Poel
Het landschap ten noorden van Twijzel is rijk aan pingo’s. Een van deze pingo’s is genoemd naar de Bootsma’s die in de buurt woonden. De Bootsma’s Poel ontstond in de laatste ijstijd. Een pingo ontstaat als het grondwater bevriest en de aarde omhoog drukt. De kern van een pingo, die soms nauwelijks kleiner is dan de totale pingo zelf, bestaat uit een lensvormig lichaam van zuiver ijs. Pingo’s kunnen wel 90 hoog worden, met een doorsnede van soms meer dan 2 kilometer. Meestal zijn ze rond of ovaal van vorm.

Door het scheuren van de bovenlaag wordt de ijslaag blootgesteld aan de zon. Daardoor kan een krater of meer ontstaan. Als het klimaat warmer wordt, zoals aan het einde van een ijstijd, blijft van een pingo een cirkelvormig meer of krater over die pingoruïne wordt genoemd. Veel pingoruïnes worden na het afsmelten van het ijs langzaam opgevuld met veen. Dit kan vele duizenden jaren in beslag nemen. Doordat in het water in pingoruïnes veel pollen en zaden van planten terecht komen, wordt in het veen informatie opgeslagen over de vegetatie.

Vanaf de Middeleeuwen werd dit veen, ook in deze streek, op grote schaal gedroogd om er turf van te maken. In de Bootsma’s Poel is het veen langs de rand afgegraven. In het midden, waar de turfstekers niet konden komen, bleef een eilandje staan.

Houtwallen en elzensingels
De wandelroute voert u dwars door de weilanden. Tussen de weilanden ziet u door de mens gemaakte houtwallen. Bij gebrek aan water in de sloten maakten de boeren een smal dijkje van anderhalve meter hoog met steile kanten. Zij plantte er voornamelijk eiken en berken op. Onder de bomen groeiden vooral stekelige struiken zoals meidoorn en braam. Door de bomen zeer regelmatig te snoeien ontstond er een ondoordringbare afscheiding voor het vee. Op laaggelegen weilanden, waar zomers water in de sloot blijft staan, treft u elzensingels aan. Langs de slootkant groeien elzen, ook met veel struikgewas er onder.


Coulisselandschap in de zomer

Zandbulten
Zandbulten is een streekdorp zonder officiële dorpsstatus. Het ontstond in de 18de eeuw op de ontgonnen heide. De bebouwing concentreerde zich op een splitsing van paden, de tegenwoordige Achterwei, Hanenburch en het Wyldpaed. De laatste dankt zijn naam waarschijnlijk aan de tijd dat hier nog volop op wild werd gejaagd. De spoorlijn van Groningen naar Leeuwarden sneed het Wyldpaed in 1866 in delen.

Iets verder naar het oosten kruist de spoorlijn ook de Wedze, een oud zandpad, dat sinds een jaar of dertig is verhard. Op vrijwel hetzelfde punt kruisen ook de Wedze en de Zwadde. Onduidelijk is of dit water een natuurlijke oorsprong heeft. Wel heeft het al lange tijd een grensfunctie. Dat is nog duidelijk te zien aan de verkaveling aan weerszijde van de oevers. Deze verlopen in tegengestelde richting en vormen zo een visgraatpatroon. Vroeger werd de kruising tussen de Zwadde en de Wedze gemeden. Het verhaal ging dat je er de duivel kon tegenkomen.

Twijzelerheide
Twijzelerheide is een van de typische heidedorpen in deze streek die een geschiedenis kennen van grote armoede. De grond was zo arm dat er nauwelijks iets viel te verbouwen. Soms lukte het de bewoners van de plaggenhutten wat aardappelen te laten groeien. Ze werkten tijdelijk bij boeren op de klei. Eind 19de eeuw trokken heidsjers ook naar Duitsland om te melken. Veel landarbeiders daar trokken weg naar de industrie. Huisvlijt, zoals stoelenmatten, het maken van heideboenders en –bezems en het draaien van strotouw, zorgde voor kleine bijverdiensten.


Spitkeet in de buurt van Twijzelerheide

De enige verharde weg in de omgeving was de provinciale weg van Groningen naar Leeuwarden, die in 1830 van klinkers werd voorzien. Na 1870 werden mondjesmaat grindwegen naar de omliggende dorpen aangelegd. Tot die tijd was Twijzelerheide vooral in de winter vrijwel ontoegankelijk. Grote delen van de heide stonden onder water en de zandwegen veranderden in modderpoelen. Pieter Jelles Troelstra, die het gebied eind 19de eeuw bezocht, vertelde:

 
Pieter Jelles Troelstra

“Mijne begeleiders, waaronder een daar wonende landbouwer, wisten wel wat ze deden, toen zij mij de weg naar de zogenaamde Zwadde langs voerden. Het was soms een halsbrekende toer, om die slijkerige vaak onbegaanbare weg langs te komen. Wie in steden of bebouwde kommen woont, denkt vaak niet aan het ongerief van hen, die buiten in de heide of op het veld wonen. Toch is deze weg dit jaar, nu de waterstand laag is, nog uitstekend vergeleken met andere winters. Dan staat hij een eind onder water en menig heidebewoner, die hem met zijne vrouw moet passeren, trekt zijn kousen uit en baggert door het water op bloote voeten en met zijne vrouw op den rug.”



pagina 1

terug naar overzicht